Onderzoek

Onderzoek van het onderbeen bij shin-splintklachten vergt enige ervaring omdat de differentiaaldiagnose niet eenvoudig is. Soms is  aanvullende beeldvormende diagnostiek geïndiceerd. Een uitgebreide anamnese en een gedegen lichamelijk onderzoek zijn van groot belang om tot een juiste diagnose te komen.

Het is niet altijd makkelijk om een stressfractuur te onderscheiden van een mediaal tibiaal stresssyndroom daar een MTS een voorstadium kan zijn van een stressfractuur. Een compartimentensyndroom (chronisch) wordt meestal niet herkent als men daar als therapeut nooit mee geconfronteerd is geweest. Hieronder staat een schema wat enige houvast kan bieden voor de diagnostiek bij shin-splintklachten.

overgenomen uit het boek: onderzoek en behandeling van spieraandoeningen en kuitpijn mediaal tibiaal stresssyndroom stressfractuur chronisch compartimentsyndroom
lokalisatie van de pijn achter-buitenrand van mediale tibiarand, soms in beide benen aanwezig klein deel van mediale tibia, slechts enkele cm. groot anterolateraal of diep dorsaal in de kuit, soms beide benen
oppervlak van de pijn diffuse mediale pijn gelokaliseerde begrensde pijn zeer diffuus
pijn bij hardlopen afnemend tijdens hardlopen toenemend tijdens hardlopen ontstaat na enige tijd hardlopen, verdwijnt in rust
zwelling soms diffuse zwelling lokale zwelling: klein oppervlak geen zwelling in rust
par- of anesthesie afwezig afwezig soms in de voet vnl. tijdens inspanning
temperatuur normaal soms lokaal iets warmer geen verschil
kloppijn geen of geringe kloppijn wel aanwezig afwezig
stemvorktest negatief positief negatief
hinkelen mogelijk (wel vaak pijnlijk) niet of nauwelijks mogelijk pijnloos mogelijk bij aanvang

Anamnese
Overbelastingsletsels worden vaak gezien na een snelle toename van trainingsintensiteit en verandering van trainingspatroon. Tijdens de anamnese worden in ieder geval de volgende punten uitgevraagd;
-oorzaak van de pijn?
-intensiteit van de pijn?
-duur van de klachten?
-toename pijn tijdens sport?
-afname pijn na het sporten?
-nachtelijke pijn?
-trainingsintensiteit?
-veranderingen intraining?
-sensorische of motorische stoornissen?

Lichamelijk onderzoek:
Tijdens het lichamelijk onderzoek worden heup, knie en enkel op hun beweeglijkheid onderzocht. De algehele statiek van uw lichaam moet worden beoordeeld evenals uw looppatroon. Diverse belaste en onbelaste bewegingen worden gevraagd om de klachten te provoceren en om diverse spiergroepen te onderscheiden. Daarnaast is palpatie van groot belang om eventuele zwellingen, temperatuursverschillen,  oneffenheden of spanning in het onderbeen te kunnen waarnemen.
Het kan zijn dat u klachten geheel niet aanwezig zijn als u door een therapeut wordt onderzocht. Soms is het daarom van belang dat u allereerst de pijnveroorzakende activiteit moet uitvoeren om het onderzoek te vergemakkelijken. Duidelijke symptomen geven een duidelijkere diagnose.

Beeldvormende hulpmiddelen

1. Drie fase botscan: Bij nucleair geneeskundig onderzoek, ook wel scintigrafie of scan genoemd, wordt gebruik gemaakt van een radioactieve stof. Dit wordt via een injectie in de arm toegediend. De toegediende radioactieve stof is niet gevaarlijk en geeft geen bijwerkingen. Deze straling wordt opgevangen door een gammacamera die aangesloten is op een computer. De computer verwerkt de opgevangen beelden tot foto’s. Bij een skeletscintigrafie (botscan) wordt het gehele skelet zichtbaar gemaakt met behulp van een zeer geringe hoeveelheid radioactieve stof. Een 3 fase skeletscintigrafie wordt eeen specifiek lichaamsdeel onderzocht, de injectie wordt tijdens het onderzoek gegeven. Een driefase botscan laat een sensitiviteit zien van 4% tot 79% en een specificiteit van 35%.

2. MRI: Magnetische resonantie ( Magnetic resonance imaging) is de tot op heden laatste ontwikkeling binnen de radiodiagnostiek. De werking is hierbij niet gebaseerd op rontgenstralen, maar op magnetische velden en korte radiogolven. Kortweg zet een computer de signalen, die als reactie op de magnetische werking worden uitgezonden, om in contrastrijk beeldmateriaal. Hierbij ontstaat een doorsnede van het betreffende lichaamsdeel waarvan zeer gedetailleerde driedimensionale reconstructies van organen en weefsels kunnen worden gemaakt. De techniek is zeer precies en de procedure is vooral van nut als weke delen moeten worden onderzocht, iets dat met rontgen niet mogelijk is. Het onderzoek is met name geschikt voor het in beeld brengen van de hersenen, organen, zenuwen, spieren, pezen, bloedvaten, ruggenmerg en gewrichten. Een MRI laat een sensitiviteit van 84%-100% zien en een specificiteit van 35%-100%

3. Hoge resolutie CT-scan: Ook wel computertomografie. Dit is een andere manier waarop weke delen met Röntgenstralen kunnen worden afgebeeld. Want hoewel lang niet zo sterk als botweefsel, absorberen weke delen ook Röntgenstralen (d.w.z. ze laten de stralen niet door), het ene weefsel doet dat iets meer dan het andere. Op gewone Röntgenfoto’s komen deze kleine verschillen niet tot uiting, waardoor wekedelenstructuren er niet op zichtbaar zijn. Een röntgenfoto is een soort portret waarop men verschijnt in dezelfde houding als waarin men is gefotografeerd, terwijl een CT-scan eigenlijk een doorsnede is door het lichaam die door de computer is getekend. Een ct-scan maakt gebruik van röntgenapparatuur gecombineerd met computertechniek. Hierdoor kunnen zeer gedetaileerde beelden van het lichaam worden gemaakt. Een high resolution CT-scan geeft een sensitiviteit van 100% en een specificiteit van 88%.

Om de diagnose MTSS te kunnen stellen lijkt een hoge resolutie CT-scan dan ook het meeste geïndiceerd.

error: niet mogelijk, beschermd
Scroll naar boven